1736217Het houdt de gemoederen van Leidse binnenstadsondernemers al lang bezig: Het Modellenboek Gevelreclame. Ofwel het handboek waarin de regels voor uitstallingen, stoepborden, lichtbakken, banieren en alle andere vormen van winkelreclame in beschreven staan. Als ik eer eerlijk ben, vind ik een winkelstraat met zo min mogelijk obstakels het mooiste. Obstakels is in dit geval jargon voor stoepborden, bakken met boeken, rekken met schoenen, ijsjes, flikkerende lichtbakken, beachvlaggen en  complete inboedels die buiten worden gezet.  Natuurlijk begrijp ik dat ondernemers in de slag om de consument zo veel mogelijk willen opvallen, maar ik vraag me altijd af of dit de manier is. Zou het winkelend publiek het niet veel prettiger vinden om te winkelen in een straat waar de genoemde obstakels niet aanwezig zijn? Zouden ze het niet veel prettiger vinden als hetgeen achter de lichtbakken, stoepborden en uitstallingen verstopt zit namelijk de historische gevels en puien veel prominenter zichtbaar zouden zijn? De consument lijkt dit ook te vinden. Steden die een eind gemaakt hebben aan obstakels op straat (Haarlem, Maastricht) eindigen steevast in de top van de lijstjes van populaire winkelsteden. Historie is een onderdeel van de beleving van een binnenstad en juist die beleving kan consumenten verleiden om niet via de Ipad te shoppen maar in een fysieke winkel in een gezellige straat.

Toen we het Modellenboek Gevelreclame in de Raad bespraken, bleek al snel dat er geen meerderheid is voor een obstakelvrij winkelgebied. Op een of andere manier houden we toch vast aan de stoepborden en de uitstalrekken. Een echte, fundamentele keuze om de binnenstad een kwaliteitsimpuls te geven blijft uit. Nou ben ik ook niet zo van het verbieden van van alles, maar in het ideaalbeeld van een winkelstraat komen bij mij toch weinig stoepborden en uitstallingen voor. Gelukkig worden er wel kwaliteitseisen gesteld, maar wat betreft kwantiteit staat het ondernemers vrij om buiten te zetten wat ze willen. Ik blijf daar mijn bedenkingen bij houden. Overigens was er op een aantal kleine punten na niets mis met het opgestelde Modellenboek. Gedetailleerd is beschreven wat ondernemers wel en wat ondernemers niet mogen en in vergelijking met het Modellenboek uit 2007 zijn de regels verder aangescherpt. Alles om ondernemerschap en de kwaliteit van onze historische binnenstad hand in hand te laten gaan.

Een ding viel mij wel op. Als het om uitstallingen gaat, gelden er geen gelijke rechten voor ondernemers. Waar kledingwinkels en schoenenzaken wat betreft uitstallingen gebonden zijn aan voorgeschreven, gelimiteerde afmetingen is een antiquair dat niet. En een groenteman ook niet. Een groenteman mag wat betreft het neerzetten van uitstallingen de hele breedte van zijn pui gebruiken, maar een slager of een bakker, eveneens ambachtelijke winkels, mogen dat niet. Kledingzaken die het nieuwste van het nieuwste willen laten zien zijn gehouden aan allerlei beperkingen, maar antiquairs die oude kastjes of tweedehands banken buiten willen zetten mogen dat ook over de breedte van de hele gevel doen. De reden hiervoor is wat mij betreft twijfelachtig: antiquairs en groentemannen verlevendigen het historische stadsbeeld en maken de stad gezellig. Schoenenwinkels of boekenwinkels kennelijk niet. Dat nijgt naar willekeur. Over smaak valt immers niet te twisten. Volgens mij zouden voor alle ondernemers dezelfde regels moeten gelden. Dat is wel zo eerlijk. Bovendien zal de ‘Ja maar waarom mag hij het wel en ik niet’-discussie dan achterwege blijven. Tijdens de behandeling in de Raad ga ik een poging wagen om dat recht te zetten. Winkelen voor plezier is nog steeds reden nummer 1 om de Leidse binnenstad te bezoeken. Daar horen alle winkels bij die wat mij betreft allemaal dezelfde waarde hebben.Ondernemers voor wie wat mij betreft de regels gelijk zijn. Gelijke monniken, gelijke kappen!

[update 3 december]

Alom lof en begrip in de Raad van 3 december om gelijke regels te hebben voor ondernemers. Lof ook voor het amendement dat ik namens het CDA indiende om dit voor elkaar te krijgen. Want laten we eerlijk zijn: is het niet veel eerlijker en makkelijk uit te leggen als voor alle ondernemers dezelfde regels gelden? Het klinkt logisch toch? Iedere winkel, ongeacht branche, omvang, kwaliteit of populariteit krijgt te maken met dezelfde regels. Net zoals dat flitspalen geen onderscheid maken tussen een grote Duitse bak of een bescheiden driedeurs. Wel zo eerlijk.

Uiteindelijk bleken de loftuitingen helaas weinig waard. De wethouder wilde niet en had ook geen zin om het aan ondernemers te gaan uitleggen. Voor de collegepartijen was dat genoeg. Dus stemden liberale partijen (D66 en VVD) tegen eerlijke concurrentie voor ondernemers en voor meer overheidsbemoeienis. Je zou bijna denken dat Andre van Duin hier een hand in heeft gehad.  De steun ter linkerzijde brokkelde na een korte schorsing ook af. De wethouder had steekhoudende argumenten gegeven om een draai te maken. Gelijkheid werd opeens een heel rekbaar begrip. Ook de SP en de PvdA stemde dus voor ongelijkheid onder ondernemers. Jammer!

En wie is nu de grote verliezer? De ondernemer in de binnenstad! Die moet met lede ogen aanzien dat er verschillende regels bestaan voor iets dat zij heel belangrijk vinden in de strijd om de gunst van de consument namelijk uitstallingen. Tegen de meubelverkoper vertellen we dat hij minder mag buiten zetten dan een antiquair. Waarom? Omdat het college vindt dat de antiquair meer bij het historische stadsbeeld past.  Een groenteman mag zijn hele gevel volbouwen, de naastgelegen delicatessenzaak niet. Een krop sla, hoe lekker ook, pas meer bij onze stad dan een ambachtelijk stuk kaas……. In mijn achterhoofd komt telkens hetzelfde zinnetje op dat ik ooit las in het bekende boek van George Orwell: “All animals* are equal, but some animals are more equal than others.”

Lees hier in dit geval: Leidse ondernemers